Het Rijksmuseum

Het Rijksmuseum

het Rijksmuseum

Rond 1800 werd het Rijksmuseum opgericht als nationaal museum. De eerste vestiging was Huis ten Bosch in Den Haag, maar al snel verhuisde het in opdracht van de toenmalige koning Lodewijk Napoleon naar Amsterdam. Hij was een groot kunstliefhebber en vestigde het museum op de bovenverdieping van zijn paleis, het Paleis op de Dam. Na de val van Napoleon verhuisde het museum naar het Trippenhuis aan de Kloveniersburgwal, maar door een uitbreiding van de collectie – waaronder 224 schilderijen die de Amsterdamse bankier Adriaan van der Hoop in 1854 naliet aan de stad – werd dat pand al snel te klein.

Toen in 1885 het huidige Rijksmuseumgebouw werd geopend, was er veel kritiek op het ontwerp. De katholieke architect Pierre Cuypers had er een kathedraal voor de Nederlandse kunst van gemaakt, compleet met gewelven, muurschilderingen en glas-in- loodramen. Met de Eregalerij als kerkschip dat leidt naar het altaarstuk: De Nachtwacht van Rembrandt. In het calvinistische Nederland van 1885 was lang niet iedereen daar blij mee en de toenmalige koning Willem III weigerde uit protest zelfs het Rijksmuseum te openen. “Ik zet geen voet in dat klooster”, zou hij gezegd hebben. En dat heeft hij ook nooit gedaan.

Een uniek element van het gebouw is de onderdoorgang of Passage, waarmee Cuypers gehoor gaf aan de eis van de gemeente dat het gebouw als poort moest dienen tussen de bestaande stad en de geplande nieuwe wijk aan de zuidkant.

De collectie telt inmiddels ruim 1 miljoen objecten en is daarmee de grootste collectie van Nederlandse kunst en geschiedenis ter wereld. In het museum wordt aan de hand van 8.000
zorgvuldig geselecteerde objecten, verdeeld over 80 zalen, het verhaal van 800 jaar Nederlandse kunst en geschiedenis verteld.